Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 93] [p. 93] XI In diepen Zetel In diepen zetel peinzend neer gevlijd, Vóor de open glasdeur, zwijg ik stil en luister Naar 't zoet geheimvol nachtlijk zacht gefluister Der boomen zwart, langs de oprijlaan gerijd, Ik adem d'avond in, ik drink het duister, Van schoonheid droom ik, liefde en eeuwigheid - Daar zie ik zweven, over 't grint gespreid, Tusschen de boomen, bevend gouden luister. Daar nadert snel, bewogen bron van licht, 't Roodgeel lantarentje op de borst, de bode. - 'k Ontvlood de wereld, 'k heb geen nieuws van noode: Mijn blik blijft trouw op de eigen ziel gericht. Blank rijst de maan, ze is bleek gelijk een doode. Acaciageur omzoelt mijn aangezicht. Vorige Volgende