Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] IX Zomerschemer Bij 't wilde - wingerdloof - omslingerd raam Ademde ik in den zoeten zomeravend, Het bloeiend tuintje in donker floers begravend, En op mijn hart vouwde ik de handen saam, Rein meisjeshart, door smart nog ongehavend - Eens kwam mijn lief - nog wist ik niet zijn naam, Mijn schoone held, die wanhoop fier beschaam. Warm streelde wind mijn lippen, loom en lavend En zoetjes zoemde verre krekelzang. De popels suisden heimelijk beloven. Blank vonkte een ster in blauw fluweel, daarboven. En roerloos bleef mijn jonge liefde lang In zoel bedwelmende avondgeuren droomen Van hém, die éens bezaligend zou komen. Vorige Volgende