Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 88] [p. 88] VI Seringen Ik zwelg bedwelming in van geurende seringen. 'k Laat zinken 't geel gordijn voor blindend wit van muur En strak metaalhard blauw van ál te fel azuur. 'k Sla open 't blanke blad en wil mijn aandacht dwingen. Maar, loom van lente-aroom, verdroom ik uur na uur. Een vogel treurt in mij, die in geen kooi wil zingen - In 't broeiend eng vertrek staan vreemd de kamerdingen, Als wachtten ze. - En de dag lijkt eindeloos van duur. 't Is Mei! 'k Verhaal 't mijn hart en wil den honing proeven Van 't blij belovend woord, maar 't kan me alleen bedroeven - O nu met d'Eene alleen in schaduw van een bosch! Ik voel als ademgloed een windvleug van het Zuiden, En tranen wellen op - 'k weet niet wat zij beduiden - En dropplen, regenzoel, in koelen bloemenbos. Vorige Volgende