Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] LXX Dichterbrief Verwonderd stond ik voor den spiegel, stil Van vreugd - Wie, ik, die d'aanblik bang vermeed Van 't bleek gelaat en de oogen zwaar van leed? Nu dreef me een warme stroom van levenswil Mijn aanschijn blij te zien. - ‘Hoe 'k mij vermeet Te zenden 't arm gestamel, kunstloos pril, Wijl 't is van Brôer, op Zusje trotsch, een gril, Den aangebeden Ziener en Poëet!’ - ‘Die grijze dichter heeft de kindren lief, Gelijk de Heiland!’ Brôer verwon mijn schroom. O was 't geen droom, dien 'k niet gelooven dorst, Dat hij, die Groote, schreef dat kind dien brief Met de eigen hand, die schreef zijn werk? - En vroom Zijn woorden kuste ik, borg ik aan mijn borst. Vorige Volgende