Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] LXVIII Vriendschap Door 't open venster drongen luide kreten Van uit den tuin, waar meisjes zich vermeiden. Blond kopje aan kopje, droomden stil wij beiden, Als bange duiven, op éen tak gezeten. De droeve toekomst, die wij huivrend beidden, Versomberde onze jeugd met zéker weten: Nooit zal geluk ons vroolijk welkom heeten, Naar 't rozenmilde Sprokenland ons leiden. 'k Zie d'ouden vlierboom weer, die zomerzoelen Aromenadem door de school liet zweven En 't spel van zon en schaduw op de banken. Hoe wreed, hoe zuiver was dat voorgevoelen Van donker noodlot, zwevend boven 't leven, Waarvoor een God nog eischt dat wij hem danken. Vorige Volgende