Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] LIII Vertrekkende Treinen Hoe toog ik blij, klein meisje, aan Vaders hand, Als naar een feest, naar 't heengaan - zien der treinen, Zoo diep ontroerd door stoomwolk, fluit en seinen Of elke trein vlood naar een sprookjesland, Waar vreugde bloeide en áltijd zon bleef schijnen! En als een vogel aan zijn traliewand Mijn ziel klapwiekte, vol verlangenbrand, Wen 'k zag den trein, een donkre slang, verdwijnen. Gedwee en zwijgend, met een diepen zucht, Ging 'k mee naar huis, het kopje moe gebogen, Van bloemen droomende en van blauwe lucht. Heb 'k daár als gif dien weemoed ingezogen, Die de avondtrein met gouden vensteroogen Nog áltoos wekt, mij lokkende als ten vlucht? Vorige Volgende