Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] XLVIII Mijmermeisje Klein mijmermeisje vlijt haar bleeke wang Aan Vaders hand en klimt op Vaders schoot. Dan voelt zij losser d'arm, die haar omsloot, Wijl Moeder maant: - en ze is voor Moeder bang - ‘Speel jij voor schootkind? schaam je, al veel te groot!’ En 't meisje glijdt, verbijtend schreiensdrang, Van Vaders knie en vlucht den tuin in - Lang Dwaalt ze in de laantjes. 't Hartje weegt als lood. - Tot dorst van bloemen stoort haar week getreur. Zij laaft ze mild, zij danken haar met geur. Een strenge stem roept en zij komt, gedwee. Moe slaapt zij in - Maar in den zwarten nacht, Uit bange droomen wekt haar vlijmend wee En, 't mondje in 't kussen, weent ze, onhoorbaar zacht. Vorige Volgende