Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] XLVII De Ooievaren 'k Liep, aan je hand, door de eindelooze laan. Door mul en blaadren sleepten loom mijn voeten. Toen zei je een vers, om 't wandlen te verzoeten, Van de ooievaren, die naar 't Zuiden gaan. Zoo trekt de ziel, om háar Zon te gemoeten, Ten hemel heen, is levens plicht voldaan - Vóorvoelde ik al hoe 't leven mij zou slaan, Hoe wreed ik zou voor waan van liefde boeten? Ik was een kind - En nog, als 'k van je droom, Hoor 'k weer dat vers vol hemelheimwee vroom, Hoor 'k weer je stem, van liefde Gods bewogen, Zie 'k weer hoe, trouw aan 't eeuwig godsgebod, Die blanke vogels naar het Zuiden vlogen - Zoo vloog je ziel naar 't Zonneland van God. Vorige Volgende