Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] XLV Gekleurde Ruiten 'k Stond vóor de glazen tuindeur - lucht als lood, Verschrompeld dof de struiken, aan weerskant. Maar 't kleurloos glas verborg ik met de hand En tuurde door een zijruit vlammerood: En 't armlijk tuintje stond in pracht van brand. Dan door die groene: en slangvalsch loerde dood. 't Laatst door die gele: en gouden glans doorvloot Den schaamlen tuin, die leek een zonneland. Zoo heb ik, trotsch, mijn leven ómgedicht, Als 't ál te grauw voor mijn verlangen lag. In tragisch rood, in giftig slangegroen Zag ik meer schoonheid dan in áldagslicht. Maar zonnegoud van liefde's tooverlach Vermooide't àl tot hemelvisioen. Vorige Volgende