Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] XXXVIII Medelijden 'k Voel wêer de pijn van 't eerste medelijden, Toen sloeg zijn moeder 't vriendje, fel mijn borst Met pijn doorboren, dat me uit de oogen borst Een tranenspringvloed - 'k Moest hem vreugd bereiden! En 'k vloog tot hem, van schroom bevrijd en dorst Met teedren kus mijn hart zijn leed te wijden. En bleeke wang en blonde lokkenzijde Zoet streelde ik - lavend leek 't zijn arme dorst. - ‘Als géen mij noemt mag jij voortaan mij noemen: Stefánia, mijn koninklijke naam!’ In 't wit gezichtje de oogen, blauw als bloemen, Zie 'k wêer mij áanzien, 'k voel mijn troostberaam. Geslagen knaap, uit welken nevel doemen Wêer je oogen op? Hoe roept je stem me aan 't raam? Vorige Volgende