Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] XXXVI Zingend Kind Heel zachtjes zong ik, zoo dat géen 't kon hooren, Half open 't mondje in roze en blank gelaat. 't Gezoem, gedempt door 't luid rumoer der straat, Was niet bestemd voor wijze menschenooren. Mijn stil geneurie wilde ook niet verstoren Van wie mijn handen vasthield druk gepraat - Was ik dat kind, dat zingend, droomverloren, Meeliep, tevrêe, op harte-jubelmaat? En 't heugt mij nu, wijl 'k altoos ben gebleven Het rhythmisch kind, dat zingend liep door 't leven, Maar zóo zacht zong dat géen het kon verstaan, Gedwee en zoet, door sterker wil gedreven, Omveiligd kalm door de aura zielgeweven, In luid rumoer van leegen wereldwaan. Vorige Volgende