Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] XXXIII Vroomheid 'k Wierp bal en springtouw weg om vroom te droomen Van vleugelruischende Englen en van God, Op blanken troon van blinkend licht omvlot, In d'eigen Hemel, waar ik éens zou komen, Als 'k héel mijn leven trouw bleef Gods gebod. 'k Moest lief en zoet zijn en de zonde schromen, Mijn ouders eeren en mijn drift betoomen, Als 'k om eenzelvig peinzen werd bespot. 'k Had lief den tuin, maar 't mooiste plekje op aarde Was arm aan vreugd bij Hemels heerlijkheid. Eens daalde de Engel, die mijn ziel bewaarde, En droeg mij mee, 'k lag aan zijn hals gevlijd - Ik voelde al blij hoe de adem Gods me omwaarde - Als vleugels hief ik de armen, 'k was bereid. Vorige Volgende