Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] XIII Gepeinzen Ik was een peinzend kind en zelden kuste er Een mond mijn bleek gezichtje. Ik vroeg: - ‘Is pijn Beproeving, straf?’ 'k Dronk bittre medicijn En leed heel stil. Of, broederschap - bewuster: - ‘Waarom heeft elk geen stuk van de aard? 't is mijn, Moest ieder zeggen van zijn grond, geruster Zou 'k slapen zoo 'k het wist!’ Dan zei een zuster: - ‘Je zal 't begrijpen als je groot zal zijn.’ Wel werd ik groot, maar vruchtloos bleek ik zoeken. Een ander antwoord gaven alle boeken. En, hóe ik peinsde, 't ware vond ik niet. Mijn hart werd moe en grijs al zijn mijn haren. Ik zing, als toen, om de onvrêe te bedaren, Zooals je in slaap zingt kindjes klein verdriet. Vorige Volgende