Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] XIV Schuilvinkje Schuilvinkje speelden we in de schemering. Eén kamer was er, waar 'k niet durfde zoeken. Daar lag - ik las 't! - het gruwbaarste aller boeken En leek me een levend dreigend monsterding. Trap óp, trap áf, wel dapper álle hoeken Van 't oud geheimvol huis, waar duister hing, Doorzocht ik, doch kilhuivrende angst beving Mij voor die kamer, niets kon mij verkloeken. Maar 'k borg mijn angst diep in mijn ziel, 'k verried Geen éen mijn schat van vreemde vreugde en vreezen. In 't huis vol stemmen bleef ik 't eenzaam wezen, Dat juichte alleen en leed alleen verdriet. 'k Bewaarde 't ál voor wie me in 't hart zou lezen, Gedroomde vriend, door wien 'k mij troosten liet. Vorige Volgende