Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] XII Rozen 'k Weet niet waarom ik rozen openkuste - Ik was een kind en wist niet wat ik deed - En fel de reine zachte blaadjes beet - Haar smaak was bitter - en mijn drift niet rustte Eer 'k ze, éen voor éen, van 't hart der rozen reet. Verwonderd peins ik aan dien onbewuste' Drang tot vernielen. De op genot beluste Verliefde man kust open, wulpsch en wreed, Zoo meisjes mond, die niet kan wederstreven. Dan bijt hij boos met hoon van woorden wond En rukt hij uit de droomen van haar leven, Strooit ze uit een venster, ziet hen nederzweven, Vertreden sterven op beslijkten grond - Dan lokt hem weer een andre meisjesmond. Vorige Volgende