Eenzame bloemen(ca. 1885)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 144] [p. 144] IV. Een groene wei, besneeuwd met madeliefjes, Waar bontgevlekte koeien droomend grazen En hier en daar een bloeiende appelboom. In volle pracht, zijn blanken dos tentoonspreidt. Ter rechterzijde een lange reeks van wilgen, Ter linker zijde hutjes, laag omrasterd Door hagen, nu met roode en witte meidoorns En wilde rozen, fijn van kleur, versierd. Een aardig meisje van een jaar, zes zeven, Met vlasblond haai1 en bloote voetjes, zit In 't lommer van het grijsgroen wilgenloover In 't gras, en vlecht een krans van geele bloemen. Op 't houten hekje rijdt een jongen paard, Een kleine bengel met gescheurde kleeren De middagzonnestralen branden fel, Maar in het loover blaast een geurig koeltje En helder, hoven 't effen landschap, welft zich Een voorjaarshemel van het reinste blauw. Vorige Volgende