Eenzame bloemen(ca. 1885)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 142] [p. 142] II. Een glimlach om de fijnbesneden lippen Een zonnestraal op 't zuiverblanke voorhoofd Omgolfd door blonde lokken, lichtverspreidend Gelijk een gouden hengen - aureool, Met oogen blauw gelijk een lentehemel, Blikt, fier en vrij, de knaap van zestien jaar De toekomst in en droomt van roem en liefde. En warmer bloeit de fijne rozetint Door 't jeugdig waas der maagdlijk frissche wangen. En luider, immer luider klopt, zijn hart, Want schoone beelden rijzen voor zijn oog En vol verlangen opent hij zijne armen En wil ze drukken aan zijn boezem - allen. Zij wenken, zwevend in een gouden zee Van too verachtig licht, den jongen droomer, En zingen 't wonder lied, der Loreley, Den zoeten zang, die d' armen visscher lokt, Geheimvol ruischend op de wilde golven En 't ranke bootje naar den afgrond sleurt. Vorige Volgende