Eenzame bloemen(ca. 1885)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 139] [p. 139] Etsjes [pagina 141] [p. 141] I. De handen saamgevouwen op haar boezem, Als in gebeden, staat de reine jonkvrouw. Oranjebloesem tot een krans gevlochten Versiert haar lokkengoud. Een zilvernevel Gelijk, omhult een lange fijne sluier De blonde maagd in 't lelieblanke bruidskleed. Een traan, een vreugde- en weemoedsperel, flonkert In 't hemelsblauw van 't neergeslagen oog. Een warme blos bemaalt haar wangendons Met rozen, schuchter morgenrood der liefde. Haar malsche roode lippen trillen zacht, Hare oogen stralen, halfgeloken, tusschen De lange wimpers bevend op haar wang, Als gouden vlinders op een rozekelk. O zalig hij, die, spraakloos van verrukking, De schoone bruid naar 't loof - omslingerd huisje, Een nestje in 't groen, van bloemengeur dooramberd, Zal mogen voeren, bevend aan zijn arm, En minneweelde van haar lippen drinken! Vorige Volgende