Eenzame bloemen(ca. 1885)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 137] [p. 137] LXVII. 't Is avond. De kinderen spelen in 't woud En stoeien, met gloeiende wangen. Daar blikkert de maan, als een appel van goud, Aan 't schommelend loover gehangen. Eén strekt er de hand naar de hemelsche vrucht. - O kon ik dien appel maar krijgen! 't Vermetele droomertje blikt naar de lucht En klimt op de krakende twijgen. Hoe hooger hij klimt en hoe verder zijn doel, Maar hooger is 't ruimer en lichter.... Daar stort hij opeens, van de kruin in een poel. - O knaap, wat gelijkt gij den dichter! Vorige Volgende