Eenzame bloemen(ca. 1885)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 125] [p. 125] LVIII. Stil met den Slaap de kamer ingeslopen, Heeft eens de Dood een broeder mij ontnomen. Sinds vloden jaren, doch zijn plaats bleef open. Voor eeuwig! Nimmer zal hij wederkomen, Al bidde ik hem met opwaarts blikkende oogen, Al zie ik nog zijn glimlach in mijn droomen. Voor eeuwig! God, waar is uw mededoogen! Mijn blonde broeder is in 't graf gezonken, Hij op wiens eedle vriendschap ik mocht bogen. Doch op de plek waar eens mijn tranen blonken, Als ik voor 't laatst zijn kille wangen kuste, Daar heeft zijn hand me een broeder weergeschonken. De plek waar hij zoo vredig lag ter ruste, - Herinnring met mijn leven saamgeweven! - De plek waar 't wiegelied des Doods hem suste, [pagina 126] [p. 126] Daar is mij wat me ontnomen was, hergeven, Daar streelde een vriend enstem mijn luistrende ooren. 't Was vreemd en zoet, weemoedig en verheven. Ge zijt herboren! 'k Heb u niet verloren! Nog eens zoo prachtvol kroont mijn roos haar stengel, 'k Vind u in hem, mijn broeder uitverkoren, Gevloden vogel, wederkeerende engel! Vorige Volgende