Eenzame bloemen(ca. 1885)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 117] [p. 117] LIII. Wat zingen de nachtegalen In het bloeiend lenteloof! Och! laat mij nu eenzaam dwalen! Ik ben voor die zangen doof. Ik zwerf langs de groene paadjes Waar, zoel, liet windeken waait En de sneeuw der bloesemblaadjes Op zand en zode zaait. Lief lachen de sterren, de blanken, In 't ernstig avondblauw, Zacht ruischen de groene ranken. De lucht is zoo streelend, zoo lauw! Bedwelmende geuren, seringen En meidoorn! verlokkende zang! 't Is alles één bloeien, één zingen. Wat maakt dan mijn harte zoo bang? [pagina 118] [p. 118] Het is mij als moest ik vluchten, Ver weg, ik weet niet waarheen. Och! laat mij vlieden en zuchten En weenen, ganscli alleen. O lente! verlangen en vreezen! O lente! gij weemoedsbron! Ik wou dat geheel mijn wezen In tranen versmelten kon. Vorige Volgende