Eenzame bloemen(ca. 1885)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] XLIX. Mijn liefje, mijn schatje, kom meê naar het woud! Daar zullen we stoeien en kozen. De bloemen zijn jong en de boomen zijn oud, De vogeltjes hebben hun nestjes gebouwd. Uw lippen zijn als frambozen. Uw blozende wangen zijn bloeiend en zacht. O laat mij ze kussen en streelen! Uw oog straalt mij tegen, een ster in den nacht. O jongelingsjaren, hoe voel ik uw macht! Wat kunt ge verleidelijk kweelen! Uwe oogen zijn blauw als de hemel, o kind, Uw lokken zijn blond als het koren. O geef mij het purperen golvende lint Dat losjes uw waaiende haren omwindt En zweeft langs uw hals, den ivooren! O laten wij zwerven langs heuvel en dal En geef mij de zoetste uwer lonken! Zie, hier is een laantje, fluweelig, smal, Waar vogelen zingen, met jubelgeschal, Van liefde en van vreugde schier dronken. [pagina 111] [p. 111] Daar plukken wij bloemen, met hartjes van goud En kransjes van zilveren stralen. Wat voel ik, mijn liefje, is uw handje zoo koud? Wat doet er - ik vrees, ge mij niet meer vertrouwt - Uw boezem zoo rijzen en dalen? - Och! laat mij alleen met mijn innig verdriet, Vraag niet wat mijn vreugde kwam rooven. Ik mag u niet volgen, daar moeder 't verbiedt. Zij zegt mij: - Die knapen, geloof ze toch niet! - En 'k wou u zoo gaarne gelooven! Vorige Volgende