Eenzame bloemen(ca. 1885)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] XLIV. 'k Schudde fier mijn lange blonde manen, Wilde rozen bloeiden op mijn wang; 't Voorjaarskoelte droogde snel mijn tranen Op mijn lippen zweefden lach en zang. Dwepend kind, van hoop en vreugde dronken, Had de zon mijn voorhoofd warm gekust, Waar in 't groen de vogelliedjes klonken, Zong ik mee van louter levenslust. 't Blauw des hemels tintelde in mijne oogen. 't Was of mij violengeur omwoei. 't Kleinste bloempje hield mij opgetogen, Want, mijn eigen harte stond in bloei. Dra verwelkte bloesems mijner droomen, Rijpt geen enkele uwer tot een vrucht? Blijde zangers, vogels in de boomen, Meldt ge nimmer zoeler lentelucht? Vorige Volgende