Eenzame bloemen(ca. 1885)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 90] [p. 90] XXXIV. Wat blozen en gloeien uw wangskens, Wat branden uw lipjes, mijn kind? - Dat komt van de zon, mijne moeder, Dat komt van de zon en den wind. - wat klopt en wat hijgt dan uw boezem, Zoo dat ik het hoor, o mijn kind? - Dat komt van de snelle beweging, O moeder, ik liep zoo gezwind. Wat siddert en beeft in mijn handen Uw handje! geen sneeuw is zoo koud. - Ik doopte mijn vingers in 't beekje, In 't beekje aan den zoom van het woud. - Wat vonkelt een traan in uwe oogjes Zoo blauw als de hemel omhoog? - Ik kreeg op den stuivenden landweg Een korreltje zand in mijn oog. [pagina 91] [p. 91] - O geef van uw blozen, mijn dochter, Aan wind noch aan zonne de schuld: Nog nooit heeft een stofje zoo lastig Uwe oogen met tranen gevuld. Ik heb het al lang reeds begrepen, Die rilling, die koude en die gloed. - 't Is leven en lijden: 't is liefde. 'k Herinner 't mij zelf nog zoo goed! Vorige Volgende