Eenzame bloemen(ca. 1885)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] XV. Hoe welig en bevallig slingert Om 't huisje, door de zon bestraald, Zijn rankenpracht de wilde wingerd Met najaarspurper rijk bemaald! Hoe plechtig ruischen de eikenboomen! Hoe langzaam vallen in de laan De bladeren, in April gekomen, Om in October heen te gaan! Hoe droevig klopt mijn eenzaam herte! Hoe, strevend naar het blauwe zwerk, Verheft zich ernstig, in de verte, De grijze toren van de kerk! Mijn droomen zijn gelijk die toren: Zij streven naar den hemelboog, Maar, ach! ik heb mijn God verloren, Al staar ik daaglijks naar omhoog. [pagina 63] [p. 63] Mijn droomen zijn gelijk die bladen, Zij zijn niet frisch meer als weleerm, Zij weenen stil, met dauw beladen; De najaarsadem wierp ze neer. Vorige Volgende