Eenzame bloemen(ca. 1885)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] VII. Zij wrong de bleeke handen In sprakelooze wanhoop En staarde naar de wolken In 't grijze hemelruim. De wolken vlogen pijlsnel, Al wilder en al wilder, Gedreven door den stormwind, Naar verre landen heen. De bleeke vrouw bleef staren; Zij had geen zucht, geen tranen. Haar ravenzwarte lokken Omsluierden haar het oog. Had zij haar kind zien sterven? Of was haar de geliefde Zoo wreed, zoo vroeg ontnomen In vollen levensbloei? [pagina 49] [p. 49] Had zich een graf geopend En was daarin haar vreugde, Haar heil, haar al, haar leven Voor eeuwig neêrgedaald? Er was een diepe groeve Haar in de ziel gedolven. Daar rustte nu haar liefde Tot aan den jongsten dag. Haar jeugd, haar hoop, haar droomen, Haar tranen en haar glimlach, 't Verleden en de toekomst, 't Was alles dood in haar. De wind loeide in de toppen Der hooge fiere boomen En scheurde van de takken Het najaarsloover af. De bladeren vielen neder Op 't hoofd der bleeke vrouwe En vlochten om haar lokken Een geelen doodenkrans. Vorige Volgende