Eenzame bloemen(ca. 1885)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] XXV. Stil, over 't water, gleed de vlugge boot. Geen enkle rimpel deed de vlakte fronsen Waarin de zon, die. 't oeverloof kwam bronzen Een breeden stroom van vuurge stralen goot. 't Was zoet den slanken riem te hooren plonsen In 't spieglend nat, een zee van avondrood. Zacht streelde mij de zuidewind, de donze, Alsof een vogel langs mijn lokken vlood. Een peerlenregen vloeide langs de riemen, Harmonisch kleppend, 'k Voelde in mijn gemoed, Als blanke bloemen, droom bij droom ontkiemen. En, drijvend op dien rozerooden vloed, Liet ik mijne oogen vrede en schoonheid drinken En angst en weedom in de golven zinken. Vorige Volgende