Eenzame bloemen(ca. 1885)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] XXIII. Door 't open venster dringen liefdezangen. De nachtegaal, verscholen in 't geboornt, Stort melodie op 't leger, waar zij droomt, De reine maagd door zoeten slaap bevangen. Een geurge wind waait door het raam, bezoomd Met klimop en met geiteblad omhangen En 't koeltje kust de fijnberoosde wangen, Waarlangs een vloed van gouden lokken stroomt. Zij zucht en vouwt de slanke vingers saam. Wat trilt haar op de lippen? - is 't een naarn? De blanke maan beschijnt haar blanke sponde. En, zalig mijmrend, doolt een schoone knaap, Den blik omhoog, langs 't huisje zijner blonde. Zij droomt van hem en glimlacht in haar slaap. Vorige Volgende