Eenzame bloemen(ca. 1885)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] XXI. Ginds, langs de lanen, dwaalt een kozend paar. Haar wangen blozen en zijne oogen blinken. Zijn arm omringt haar leest; haar blikken drinken Zijn blikken en zijn liefde zegent haar. Hen spiedt een maagd. Zij hoort hun kussen klinken En plots, met een hartstochtelijk gebaar, Slaat zij hare armen om een rozelaar. - In 't lenteloover zingen luid de vinken. De roode rozeblaadjes vallen zacht Op 't lokkig hoofd, door vreemde smart gebogen, 't Beklemd gemoed ontsnapt een lange klacht. De tranen wellen, peerlend, in hare oogen. Diep dringt de struik zijn doornen in haar borst. En gansch haar wezen trilt van liefdedorst. Vorige Volgende