Eenzame bloemen(ca. 1885)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] XVI. Traag zwerf ik langs de paden, in de schauw Van 't ruischend loof, waar zomerkoeltjes blazen, De velden langs, waar blanke geiten grazen En bloemen blinken, geel en hemelsblauw. Aan eiken grashalm beeft een dropje dauw, Als vonkelende wijn in groene glazen. In 't ver verschiet gehuld in zilverwazen Klinkt de eerste klokkenklank, nauw hoorbaar flauw. Ik voel den wind van wijdgespreide wieken. De geur van wilde roos en geiteblad, Bedwelmend zoet, vervult mijn eenzaam pad. De leeuwrik juicht om 't rozig morgenkrieken Waar, boven 't woud, de zonne blozend bloeit En de oosterkimme van haar kussen gloeit. Vorige Volgende