Eenzame bloemen(ca. 1885)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] VI. Het was in Mei. Een kozend koeltje waarde Op fulpen wieken rond, met geur bevracht. De sterren blikten op de bloeiende aarde, Zoo roerend schoon, in de armen van den nacht. In blonde maneglansen lag de gaarde, De beuken ruischten schier onhoorbaar zacht. En weemoed hield mij uit den slaap. Ik dacht Aan al het leed, dat mij 't verleden baarde. Mijn bevend hart, dat smart op smart doordrong, Als bliksemflitsen, die het zwerk doorklieven, Versmolt in tranen. En ik weende lang. Ik weende, zonder heil noch hoop. - Daar zong De nachtegaal zijn lied van smachtend lieven. Mijn droefheid week, en heel mijn ziel werd zang. Vorige Volgende