Eenzame bloemen(ca. 1885)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] IV. Zoo vaak heb ik mijn lippen stuk gebeten, Zoo vaak heb ik mijn handen saamgewrongen, Opdat geen mensch de wrange pinj zou weten, Waarvan de tranen mij in de oogen sprongen. De snikken, die mijn boezem openreten, Ik heb ze, fier gelijk een man, bedwongen; En dan - ik zal hem nimmermeer vergeten, Dien wanboopstijd - dan heb ik luid gezongen. Een ganseb verhaal van onbegrepen lijden, Van droeve dagen, slapelooze nachten, Staat in mijn ziel gegrift. Welaan, geen klachten! Mijn zwaard! mijn schild! Wie leven wil, moet strijden. Dit zij mijn leuze: dragen, zwijgen, hopen. Eens komt de vrede en gaat de grafkuil open. Vorige Volgende