Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 132] [p. 132] VI. Avondlandschap. Vuurroode stralen vlammen door het loover, en vloeien langs de bruine stammen neer, op 't wuivend gras, waar paersche klokjes bengelen en slanke varens wieglen, als in droom. Aan ieder blaadje vonkelt een robijn. Niets hoor ik meer dan 't zacht geruisch der blâren, het zoet gekoer der liefdevolle woudduif, en 't roerend lied, dat nog een enkle vogel, half luid, bij 't ondergaan der zonne, zingt. Aan 't eind der laan, ginds, waar de breede zandweg door 't halmengeel der korenvelden kronkelt, verdwijnt de zon - een vuurbol - in een zee van vloeibaar goud en van gesmolten purper. Vorige Volgende