Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 122] [p. 122] XXXV. Mijmering. Nachtlijk donker heerscht in de beukendreve. Stil herdenkend, ga ik met trage voeten, bleek en weemoedsvol, wijl het westewindje ruizelt door 't loover. Koele Meiwind, zingt gij me een lied van hope? Klaar, maar ach! zoo ver, in 't oneindig blauw, straalt, zilverblank - een hemelsche liefdevonk - de starre des avonds. Vouwt de vogel nu, in zijn wieglend nestje, niet de wiekjes saam om een wijl te rusten? Sluit de woudbloem niet, als een maagd haar sluier, zedig haar kelk nu? Bloeiensmoede bloem, ik benijd uw sluimer! Vogel, zalig droomt ge op uw donzen leger. Ik alleen - hoe klopt ge, o mijn harte! - waak nog, zingend mijne ode. Vorige Volgende