Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 115] [p. 115] XXXI. Onweêrslied. De boomen ruischen wonderbaar, de lentezonne lacht niet meer. - Mijn stap is loom, mijn hart is zwaar. Ik zoek naar vrede heinde en veer. - De lentezonne lacht niet meer; de wolken drijven, grauw als lood. - Ik zoek naar vrede heinde en veer. Mijn hoop is heen, mijn ziel is dood. - De wolken drijven, grauw als lood; een druppel valt op 't loof der laan. - Mijn hoop is heen, mijn ziel is dood. Wat baat mij bede, zucht of traan? - Een druppel valt op 't loof der laan. Een bliksemstraal doorklieft de lucht. - Wat baat mij bede, zucht of traan? Voor eeuwig is mijn heil gevlucht. - Een bliksemstraal doorklieft de lucht; dof gromt eene verre donderslag. [pagina 116] [p. 116] - Voor eeuwig is mijn heil gevlucht. In storm verging mijn lentedag. - Dof gromt een verre donderslag... Verpletterd ligt een slanke boom. - In storm verging mijn lentedag. Waar bleef mijn schoone morgendroom? Verpletterd ligt een slanke boom, geliefd door menig minnend paar. - Waar bleef mijn schoone morgendroom? De boomen ruischen wonderbaar. Vorige Volgende