Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] XXX. Bij 't luisteren naar den nachtegaal. De nachtegaal zingt heel den nacht; de rozen fluistren met elkaar. - Niets ademt meer waar ik op wacht: mijn heil ligt op de doodenbaar. - De rozen fluistren met elkaar, het koeltje kust haar blaadjes rood. - Mijn heil ligt op de doodenbaar.... O ware ik zelve ook eindlijk dood! - Het koeltje kust haar blaadjes rood; een zoete geur vervult de dreef. - O ware ik zelve ook eindlijk dood! Nog zeggen andren dat ik leef. - Een zoete geur vervult de dreef. Hoe smeltend klinkt de vogelzang! - Nog zeggen andren dat ik leef. Ik ben gestorven sedert lang! - [pagina 114] [p. 114] Hoe smeltend klinkt de vogelzang! De knoppen springen van genot. - Ik ben gestorven sedert lang! Is wel! Gezegend zij mijn lot! - De knoppen springen van genot. Wat wil die wind, zoo mild en zoel? - 't Is wel! Gezegend zij mijn lot! Was niet de dood mijn levensdoel? - Wat wil die wind, zoo mild en zoel? De jonge loovers trillen zacht. - Was niet de dood mijn levensdoel? De nachtegaal zingt heel den nacht. Vorige Volgende