Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] XXVIII. Ochtenddroom. De dauwdrup blinkt, de zonne lacht, seringen bloeien om mij heen. - Ik heb gewaakt den ganschen nacht. Nu blauwt de morgen... en ik ween - Seringen bloeien om mij heen. De leeuwrik zingt een lentelied. - Nu blauwt de morgen... en ik ween en luister naar den vogel niet. - De leeuwrik zingt een lentelied. De wind beweegt de looverzee. - Ik luister naar den vogel niet, ik luister naar mijn eigen wee. - De wind beweegt de looverzee. In 't beukenlommer spruit een bron. - Ik luister naar mijn eigen wee, en vlied de lente en schuw de zon. - [pagina 111] [p. 111] In 't beukenlommer spruit een bron, der koele bron ontvloeit een beek. - Ik vlied de lente en schuw de zon. Mijn oog is dof, mijn wang is bleek. - Der koele bron ontvloeit een beek, het beekje rept zich naar den stroom. - Mijn oog is dof, mijn wang is bleek. Naar verre kusten vliedt mijn droom. - Het beekje rept zich naar den stroom; De wilde stroom wil naar de zee. - Naar verre kusten vliedt mijn droom; hier vindt mijn harte rust noch vreê. De wilde stroom wil naar de zee en bruist daarheen, met macht en kracht. - Hier vindt mijn harte rust noch vreê. De dauwdrup blinkt, de zonne lacht. Vorige Volgende