Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] LIII. Een leeuwerik. Laag, over 't landschap, hangt de morgenmist. De blijde leeuwrik slaat de vleugels open om, hooger dan der heuvlen amethyst, zijn wiegend wiekje in rozegloed te doopen. Het graanveld golft, wen licht met duister twist; zijn blonde boezem zwelt van zalig hopen. En 't wachtend woud, wen zich de kamp beslist, voelt vrome vreugde door zijne aadren loopen. Hoe duurt zoo lang de nacht - en zonnekamp! Van angst en weelde weenen woud en velden. De leeuwrik juicht: - ‘Ik kom den morgen melden!’ Zwaar, op mijn ziel, hangt nog de doffe damp des weemoeds, doch reeds wiekt, om 't licht te loven, de vlugge leeuwrik van mijn lied naar boven. Vorige Volgende