Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] XLIX. Schipbreuk. Als een wiens schip vergaat, zich aan den mast van 't vaarrtuig klemt, dat hij verzinken voelt, wijl 't wilde water reeds zijn knie omspoelt en schuimt en borlend bruist en immer wast, - zoo knielt de bleeke vrouw in 't biechtgestoelt, gebogen onder zwaren zondenlast en klemt zich, weenend, aan het kruisbeeld vast, terwijl de priester in haar ziele woelt. O konde ik slechts gelooven, als de vrouw die, 't schuldig hart doorknaagd van staâg berouw, haar zwakke ziel in biecht en bede stort! Doch lang is 't leven en 't gelooven kort. Schier tot mijn lippen stijgt de golfslag al der grauwe zee, die mij verzwelgen zal. Vorige Volgende