Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] XLVI. Grafbloem. Gelijk een moeder niet gelooven wil, dat zij een lijkje slechts in de armen prangt, en 't kind, dat roerloos aan haar boezem hangt, nog kust en roept en vraagt: - ‘Waarom zoo stil?’ en meent dat van die lipjes, stom en kil, haar mond een snikje nog, een zuchtje vangt en plots begrijpt... ternêer stort met een gil, en zelve nu te sterven ook verlangt; - zoo klemde ik lang aan 't hart mijn droom, en schonk den lieven doode gaarne mijn levensvonk. Het mocht niet zijn. Mijn kindje, sluimer zacht! Op 't kleine graf, waar kruis en treurwilg staan, ontluikt een blauwe bloem bij 't licht der maan, en zingt een vogel heel den zomernacht. Vorige Volgende