Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] XLIV. Op het meer. In 't ritslend riet, waar zilvren wilgen weenen, ligt nu de boot gehecht aan grijze tronken. Door 't looverlommer reegnen zonnevonken: in 't groen der golfjes tintlende edelsteenen. De blanke blonde buigt zich, droomensdronken, met hoofd en boezem over 't bootje henen, en ziet, door bevend bleekgroen licht beschenen, haar lieve beeltnis diep in 't meer verzonken. In 't water woelen zacht de warme toppen der fijne vingren, slank als lelieknoppen. Haar lokken laat zij los op 't water zwieren. Lauw kust de wind, die tusschen 't loof bleef hangen haar wit gewaad, versierd met anjelieren, en 't rozig fulp der jeugdig frissche wangen. Vorige Volgende