Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] XLI. Storm. In 't nachtlijk donker zweven zoele geuren. Ik staar omhoog en zie geen sterre waken. Bang nijgt de bloem ter aard, de wilgen treuren, de bodem brandt. Ik voel een storm genaken. Reeds ruischt de wilde wind, de wolken scheuren, het loover trilt van angst, de twijgen kraken en laten, machtloos, van den stam zich sleuren, omhoog, omlaag, terwijl hun blaadren blaken. Daar ploft een boom ter aarde, een schoone linde, waar gister nog de vogels zingen kwamen. Diep in de schors vereengen zich twee namen. Doch waar zijn heden minnaar en beminde? - Vraag 't aan den storm, die door de linde loeide, en blad en bloem uiteenjoeg en verschroeide! Vorige Volgende