Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] XXXVI. Roozeblaadje en duiveveer. Een rozeblaadje rolde voor mijn voeten, een bleekrood blaadje, bol en donzig teeder. Een blanke duif streek op een boomtwijg neder, met zoet gekoer, om 't gaaiken te begroeten. - ‘Ontviel der roze een blad, nooit geef 'k het weder. 't zal voor zijn koenheid, mij te storen, boeten, en met zijn geur mijn liederen verzoeten!’ Ik sprak en zie! daar schonk de duif me een veder. 'k Schrijf met die pen de zachtste mijner zangen, die kleine dichtjes, waar mijn ziel in ademt, een traan licht lokkend op des lezers wangen. O duif! symbool van mijn gewiekt verlangen! gij weet waarom mijn liedje liefde wademt: De rozegeur bleef aan het schachtje hangen. Vorige Volgende