Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] XXVIII. Onderscheid. Ik min het ruischend koren, wijl het blond is, ik min de rijpe kersen, wijl zij rood zijn. - Gij vraagt, of wel die halmen voedzaam brood zijn, en of die vrucht wel sappig voor uw mond is. De bloemen, als van doornen zij ontbloot zijn, en diep de struik geworteld in den grond is, behagen u. - Schoon mij de hand gewond is, hoe zoet de geuren, die mij 't roosje bood, zijn! Laat ongerept de Junirozen bloeien, de korenzee haar volle halmen nijgen, en tusschen 't loover 't kersenpurper gloeien Schoon blinkt de kers in 't wuivend groen der twijgen, goud glanst de halm en blozend geurt de roze. Wie mag bewondren is geen vreugdelooze! Vorige Volgende