Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] XXII. Meinacht. Ik zag in 't grondloos blauw de sterren vonken, en witte wolkjes komen en verdwijnen. O klaar en koel, als menschlijke oogen, blonken de gouden spranken, die onze aard beschijnen! Toen sloeg ik de oogen neer. Mijn lippen dronken den zoelen wind, vol geuren van jasmijnen en, droomensmoê, in stil genot verzonken, vergat mijn ziel de wilde winterpijnen. Een nachtegaal, op blanke bloesemtwijgen, verhief de stem en zong een lied van minnen. De lentenacht smolt weg in aêmloos zwijgen. Mij drong die vogelzang door ziel en zinnen. Uw vleuglen, zanger, mocht ik vaak benijden, doch tienmaal meer uw lied van liefdelijden! Vorige Volgende