Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] XVII. De sluimerende. Den slanken arm om 't hoofdje rondgebogen, als jonge meisjes bij het rusten plegen, ligt in het gras, waar straks haar voetjes vlogen, 't rooswangig kind, slaapdronken neergezegen. Door 't loover lacht, met liefdestralende oogen, de blauwe hemel 't sluimrend meisje tegen; en zachtkens benglen, door den wind bewogen, haar welkom wuivend, trossen gouden regen. Haar lokkenweelde, uit zonnegloed geweven, versiert een krans van rozeroode klokjes, waarop, helflonkrend, perels dauw nog beven. Een dartel koeltje streelt de lichte lokjes, die, zacht als zij, haar langs het voorhoofd glippen en 't kersenrood der halfgeloken lippen. Vorige Volgende