Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] XIV. Verlaten tuin. De tuin, waar lachjes tusschen 't loover trilden, door vlugge voetjes 't gras werd platgetreden, waar rozehandjes vlinders vangen wilden, die tuin, zoo blij voorheen, wordt thans vermeden. O moedersmarten, die geen jaren stilden! Sinds hoop en leven haar uit de armen gleden, en 's kindjes lippen aan haar borst verkilden, richt naar den hof zij nimmermeer haar schreden. Door 't ijzren hek, omwoeld van klimopslingers, ontwaar ik, 't pad versperrend, dorenstruiken, die naar mij grijpen met hun nijdge vingers. En ginds, een venster met gesloten luiken: - de kamer waar, sinds de engel is verdwenen, bij 't ledig bedje een bleeke vrouw komt weenen. Vorige Volgende