Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] XIII. Godenbeeld. Het zuiverst marmer heb ik mij gekozen, een blok, waaruit de kunstnaar blanke vazen en goden vormen kan. Lang bleef ik poozen vóór ik begon. - O dichters! eedle dwazen! En 'k schiep een heerlijk beeld. Mijne oogen lazen mijn droom vertolkt in marmer, witte rozen op 't schoon gelaat. Mijn wangen voelde ik blozen. - ‘Vermocht ik u mijn adem in te blazen!’ Ik sloot hem, bevend, in mijn smachtende armen en zocht mijn kille schepping te bezielen... De levenlooze liet zich niet verwarmen. Wat bleef mij dan, terwijl mijn tranen vielen, van smart waanzinnig, smeekend om erbarmen, zijn knie omarmend, voor mijn god te knielen? Vorige Volgende