Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] V. Lentemorgen. Een morgenstraal verguldt mijn vensterruit, omlijst door geiteblad en rozeranken. De acacia, wiens geurge trossen blanken, strekt bloeiende armen naar den hemel uit. Blij zingt de lijster, vroolijk spottend fluit de merel. - Doch vanwaar die droeve klanken? Ginds, in het dorpje, waar de doodsklok luidt, daar slaapt een meisje in 't enge huis van planken. Een kind van zestien jaar, des dorpjes roem.... In 't verschgedolven graf verzinkt haar schoonheid. Slaap zacht, o lieve blonde lentebloem! Terwijl nu de aarde mild haar pracht ten toon spreidt, en onder 't wicht van koorn en loover buigt, en uit uw boezem levenssappen zuigt. Vorige Volgende