Blanke duiven(1895)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 107] [p. 107] LVII. Wintervisioen. Toen zag ik, smartbleek in den zwarten nacht, Met purpren drupplen op den dorenkroon, Het goddlijk aanschijn van den Menschenzoon, Als toen, aan 't kruis, Hij Liefde's offer bracht. En op zijn blonde lokken vlokte, - en schoon Viel 't wit in 't nachtzwart, - sneeuw fluweelig zacht, En dekte 't Godslam met haar blanke vacht, Als englenveêrtjes, troost om menschenhoon. O wijde lijdensoogen, nimmer dicht! Moet 'k als verwijt uw duldersblik verstaan, In nacht en sneeuwval op mijn blik gericht? O deernisoogen waarin stolt de traan! Pleit om genade in 't streng-koud godsgericht, Dat niet mijn ziel in 't graf moge ondergaan! Vorige Volgende